FAO cijfers mais: handig maar wees kritisch
Ontstaan van de FAO vroegheidsindex
Zo’n 70 jaar geleden werd er bij de FAO (voedsel- en landbouworganisatie van de VN) een voorstel gedaan om de vroegheid van hybride rassen in een rekenkundige schaal onder te brengen. Een maatstaf waarbij men de teler vooraf kan informeren over de vroegheid van de hybride, ofwel de tijd die een ras nodig heeft om af te rijpen. Echter niet alleen voor de teler werd belang gehecht aan een vroegheidsindex, ook voor de kweker van hybride rassen is het voor het combineren van verschillende inteeltlijnen van belang dat bloeidatums en vroegheid op elkaar zijn afgestemd. Zo ontstonden er in de VS en in Canada 2 verschillende vroegheidsindexen respectievelijk gebaseerd op aantal groeidagen in de Verenigde Staten en warmtebehoefte ofwel heat units in Canada. Omdat er in Europa eveneens behoefte bestond aan een vroegheidsclassificatie werd door de FAO ook een dergelijk systeem bij ons geintroduceerd.
Daarbij werd Europa verdeeld in 9 zones van Noord naar Zuid. Immers een vroeg maisras in Italië betekent voor Nederland of Vlaanderen een laat ras. Het probleem wat er met het FAO vroegheidssysteem ontstond was echter dat veel landen hun eigen interpretatie gaven aan de opzet van het systeem. De meest gebruikte calculatiemethode is een combinatie van groeidagen van zaai tot bloei vermenigvuldigd met het verschil van de gemiddelde dagtemperatuur en de basis temperatuur: aantal dagen x (gemiddelde temp. – basis temp.) Hierbij werd de basistemperatuur op 6 ‘C gesteld. Maar om een meer consistent systeem te krijgen hanteren sommige landen als basistemperatuur ook wel 8 tot 10 ‘C.
In de jaren die volgden ontwikkelde veel landen hun eigen systeem voor de calculatie van een FAO vroegheidscijfer. In Duitsland hanteert men zelfs 2 FAO vroegheidscijfers, die van de korrel (Körnerreifezahl) en die voor de rijpheid van snijmais (Siloreifezahl). Belangrijkste boodschap uit het bovenstaande is dat we FAO cijfers uit andere landen nimmer kunnen toepassen in ons eigen land en dat we de FAO cijfers van verschillende landen nooit onderling mogen vergelijken.
Toenemende vraag naar vroege rassen
De wettelijke bepaling om snijmais te oogsten op zand- en lössgrond voor 1 oktober, heeft de vraag naar vroege rassen doen toenemen. Ook de natte omstandigheden in het voorjaar van 2024, waarbij zelfs tot ver in de maand juni nog mais werd gezaaid, resulteerde in een grote vraag naar vroege- en zeervroege rassen. In de praktijk blijkt dan helaas nog wel eens dat een FAO cijfer lager wordt gepresenteerd dan de prestaties in het veld uitwijzen.
Rustgewasrotatie
Volgens de Nitraatrichtlijn periode 2023 – 2026 dient op zand- en lössgrond 1 keer in de 4 jaar een rustgewas geteeld te worden. Continue teelt van mais wordt hierdoor moeilijker. Een ultra vroege mais die op tijd is gezaaid en daardoor voor 1 september geoogst kan worden, zou hier een oplossing kunnen bieden.
100-dagen mais
Door omstandigheden zoals hierboven omschreven deed eveneens de 100-dagen mais zijn intrede. Mais, die – zoals de naam aangeeft – in 100 groeidagen afrijpt. Zonder blikken of blozen wordt door sommigen beweerd dat zo’n variant dan tot 15 juli kan worden gezaaid. Een onverstandig en riskant advies. Vaak krijgen we bij late zaai wel nog een massaal gewas, maar de ontwikkeling van de kolf blijft uit. We oogsten dan een product met weinig zetmeel en weinig VEM, dat dan ook nog eens moeilijk is in te kuilen. Van loonbedrijven en maishandel hebben we vernomen dat een 100-dagen mais met een veronderstelde FAO van 130 vaak niet vroeger was dan een ultra/zeer vroege mais met een FAO van 190. Ook Jos Groten van WUR – Open Teelten laat ons desgevraagd weten dat het begrip 100-dagen mais misleidend is. “Mais benodigd een minimum groeiperiode van 18 weken, dat komt overeen met 125 groeidagen. Misschien dat in Zuid-Nederland de mais met 10 dagen minder uit kan, maar 100 dagen gaat geen rijp gewas opleveren”, aldus Jos Groten.
afb. onrijpe kolf (foto HAS&S)
Rassenbulletin uitgebreid met Ultra vroeg / zeer vroeg
WUR – Open Teelten heeft naast de zeer vroeg/ vroege en middenvroeg/middenlate beproeving, tegenwoordig ook een ultra vroeg/zeer vroege beproeving aan het Rassenbulletin toegevoegd. Daarbij wordt een onderverdeling gemaakt in lengte groeiseizoen. Op 2 locaties worden rassen vergeleken in Noord-Nederland bij 18 weken en bij 20 weken groeiseizoen op 4 locaties. De 18 weken mais wordt ultra vroege snijmais genoemd en de 20 weken mais ultra vroeg tot zeer vroege snijmais. In deze laatste groep vind je ook enkele rassen die ook in zeer vroeg/vroeg lopen. Voor het Rassenbulletin snijmais ultra vroeg (18 weken) en ultra vroeg / zeer vroeg (20 weken) verwijzen wij naar ons hoofdstuk rassenonderzoek.
Conclusie
Voor zover we hebben kunnen nagaan bestaat er voor Nederland en Vlaanderen geen uniforme calculatiemethode voor de bepaling van een FAO-cijfer mais. Aangenomen kan worden dat het bij de het communiceren van FAO-cijfers naar andere landen wordt gekeken, en dit wordt aangevuld met eigen inschattingen. Dat kan best een goede indicatie zijn van de vroegheid maar een kritische kijk, zeker bij extreem, vroege mais is verstandig. De meest accurate bepaling van de vroegheid is door middel van de DS-bepaling bij oogst per vroegheidsgroep.