Rassenonderzoek Mais Wageningen UR – Open Teelten

(bijdrage Jos Groten WUR)
WUR-OT is uitvoerder van het onafhankelijke rassenonderzoek in Nederland. Alle mondiaal opererende kweekbedrijven kunnen rassen aanmelden voor het onderzoek. Op basis van het gebruiksdoel en de vroegheid van mais worden de volgende onderdelen onderscheiden.
- Het onderzoek voor de Aanbevelende Rassenlijst. De gegevens zijn objectief en onafhankelijk vastgesteld door WUR-OT en de Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst (CSAR), onder toezicht van de Raad voor Plantenrassen. De beste rassen worden na drie jaar onderzoek op deze Rassenlijst geplaatst. Er wordt onderscheid gemaakt in:
a. Snijmais – zeer vroege en vroege rassen. Voor deze groep wordt er jaarlijks op 7 locaties een proef aangelegd met circa 100 rassen. De locaties liggen in Noord en Midden Nederland.
b. Snijmais – midden vroege en midden late rassen. Voor deze groep wordt er op 7 locaties een proef aangelegd met circa 70 rassen. De locaties liggen in Zuid en Midden Nederland.
c. Korrelmais en Corn Cob Mix. Voor dit gebruikersdoel wordt er een proef aangelegd op 4 locaties in Zuid- en Oost Nederland. Jaarlijks worden er ongeveer 45 rassen onderzocht.
De resultaten van het onderzoek voor de Aanbevelende Rassenlijst zijn hieronder weergegeven:
- Rassen onderzoek aan ultra vroege snijmaisrassen. Naast de uitvoerder is WUR-OT ook coördinator van dit onderzoek . Het onderzoek wordt tevens uitgevoerd onder toezicht van de Raad voor Plantenrassen. De 3 locaties voor de proef met circa 25 rassen liggen in Noord Nederland, waarbij wordt uitgegaan van een groeiseizoen van 18 tot 20 weken. De resultaten worden gepubliceerd in een Rassenbulletin, dat te vinden is via de volgende link.
- Rassenonderzoek Platform Mais Onderzoek Nederland (PMO-NL). Ook voor dit onderzoek, dat wordt uitgevoerd in opdracht van het PMO-NL is WUR-OT uitvoerder en coördinator. Daarnaast is ook hier de Raad voor Plantenrassen de toezichthouder. In dit onderzoek liggen circa 15 midden vroege tot late rassen in een proef op 2 locaties in Zuid Oost Nederland. Er wordt gestreefd naar een maximale benutting van het beschikbare groeiseizoen, dat loopt van 20 april tot 10 oktober. De resultaten worden gepubliceerd in een publicatie van PMO-NL, dat ook te vinden is via de volgende link.
- Rassenonderzoek voor Nationale Rassenlijst / EU Rassenlijst. Omdat alle bovenstaande onderzoeken worden uitgevoerd volgens een door de Raad voor Plantenrassen goedgekeurd protocol, zijn de resultaten van de onderzoeken ook geschikt om de rassen bij voldoende niveau op de Nationale Rassenlijst te plaatsen. Een plaatsing op de Nationale Rassenlijst in Nederland betekent tegelijkertijd een plaatsing op de EU-Rassenlijst. Het basis niveau van de rassen op deze lijst is echter beduidend lager dan die op van de Aanbevelende Rassenlijst, waarop alleen de toprassen voor de Nederlandse maistelers worden geplaatst.
CSAR rassenlijst mais 2021

NB. Vanwege andere standaardrassen en proeflocaties zijn de resultaten niet te vergelijken met die in tabel 2, middenvroege/middenlate rassen.
- Plantlengte, drogestofgehalte, zetmeelgehalte, VEM/kgds, drogestofopbrengst en VEM-opbrengst weergegeven in verhoudingsgetallen. Drogestofgehalte ook in absolute waarde. Overige eigenschappen in waarderingscijfers, waarbij een hoog cijfer voor een gunstige waardering staat.
- Rassen staan gerangschikt op volgorde van vroegheid. Rassen die 1 of 2 jaar op de lijst staan zijn aangeduid met een N – Nieuw Aanbevolen. De vroegheid van vrouwelijke bloei is vooral van belang in ongunstige jaren. Bij rassen met een gelijk drogestofgehalte hebben
- laat bloeiende rassen in die jaren vaak een lager drogestofgehalte.
- De VEM/kgds is bepaald met NIRS, gekalibreerd op Tilley en Terry.
* Onvoldoende resultaten beschikbaar

NB. Vanwege andere standaardrassen en proeflocaties zijn de resultaten niet te vergelijken met die in tabel 2, middenvroege/middenlate rassen.
- Plantlengte, drogestofgehalte, zetmeelgehalte, VEM/kgds, drogestofopbrengst en VEM-opbrengst weergegeven in verhoudingsgetallen. Drogestofgehalte ook in absolute waarde. Overige eigenschappen in waarderingscijfers, waarbij een hoog cijfer voor een gunstige waardering staat.
- Rassen staan gerangschikt op volgorde van vroegheid. Rassen die 1 of 2 jaar op de lijst staan zijn aangeduid met een N – Nieuw Aanbevolen.
- De vroegheid van vrouwelijke bloei is vooral van belang in ongunstige jaren. Bij rassen met een gelijk drogestofgehalte hebben laat bloeiende rassen in die jaren vaak een lager drogestofgehalte.
- De VEM/kgds is bepaald met NIRS, gekalibreerd op Tilley en Terry.
- Na minimaal 3 jaar onderzoek kan een ras worden aanbevolen. Betrouwbaarheid van cijfers is groter bij meer jaren van onderzoek. Sommige rassen staan al langer dan 6 jaar op de Rassenlijst, maar resultaten worden gebaseerd op de laatste 6 jaar.
* Onvoldoende resultaten beschikbaar

NB. Vanwege andere standaardrassen en proeflocaties zijn de resultaten niet te vergelijken met die in tabel 1, zeer vroege/vroege rassen.
- Plantlengte, drogestofgehalte, zetmeelgehalte, VEM/kgds, drogestofopbrengst en VEM-opbrengst weergegeven in verhoudingsgetallen. Drogestofgehalte ook in absolute waarde. Overige eigenschappen in waarderingscijfers, waarbij een hoog cijfer voor een gunstige waardering staat.
- Rassen staan gerangschikt op volgorde van vroegheid. Rassen die 1 of 2 jaar op de lijst staan zijn aangeduid met een N – Nieuw Aanbevolen.
- De vroegheid van vrouwelijke bloei is vooral van belang in ongunstige jaren. Bij rassen met een gelijk drogestofgehalte hebben laat bloeiende rassen in die jaren vaak een lager drogestofgehalte.
- De VEM/kgds is bepaald met NIRS, gekalibreerd op Tilley en Terry.
- Na minimaal 3 jaar onderzoek kan een ras worden aanbevolen. Betrouwbaarheid van cijfers is groter bij meer jaren van onderzoek.Sommige rassen staan al langer dan 6 jaar op de Rassenlijst, maar resultaten worden gebaseerd op de laatste 6 jaar.
* Onvoldoende resultaten beschikbaar

NB. Vanwege andere standaardrassen en proeflocaties zijn de resultaten niet te vergelijken met die in tabel 1, zeer vroege/vroege rassen.
- Drogestofgehalte ook in absolute waarde. Overige eigenschappen in waarderingscijfers, waarbij een hoog cijfer voor een gunstige waardering staat.
- Rassen staan gerangschikt op volgorde van vroegheid. Rassen die 1 of 2 jaar op de lijst staan zijn aangeduid met een N – Nieuw Aanbevolen.
- De vroegheid van vrouwelijke bloei is vooral van belang in ongunstige jaren. Bij rassen met een gelijk drogestofgehalte hebben laat bloeiende rassen in die jaren vaak een lager drogestofgehalte.
- De VEM/kgds is bepaald met NIRS, gekalibreerd op Tilley en Terry.
- Na minimaal 3 jaar onderzoek kan een ras worden aanbevolen. Betrouwbaarheid van cijfers is groter bij meer jaren van onderzoek. Sommige rassen staan al langer dan 6 jaar op de Rassenlijst, maar resultaten worden gebaseerd op de laatste 6 jaar.
* Onvoldoende resultaten beschikbaar

- Plantlengte, drogestofgehalte en drogestofopbrengst zijn weergegeven in verhoudingsgetallen
- Rassen gerangschikt op volgorde van vroegheid. N – Nieuw Aanbevolen, rassen die voor 1e of 2e jaar op de lijst staan.
- Oogstbaarheid duidt op de kans op omgevallen planten door zowel een stengelrotaantasting als door gebrek aan stevigheid. Beide eigenschappen zijn ook afzonderlijk aangegeven.
- Vochtgehalte is 100 – drogestofgehalte (absoluut). Laag vochtgehalte betekent lagere droogkosten en is dus gunstig voor korrelmais
- 100 = 13.4 ton/ha bij 16% vocht (korrelmais) en 17.3 ton/ha bij 35% vocht (corn cob mix) – proefveldopbrengsten
- Na minimaal 3 jaar onderzoek kan een ras worden aanbevolen. Betrouwbaarheid van cijfers is groter bij meer jaren van onderzoek. Sommige rassen staan al langer dan 6 jaar op de Rassenlijst, maar resultaten worden gebaseerd op de laatste 6 jaar.
*Onvoldoende resultaten beschikbaar.

Agro Transfer Seed maisrassenonderzoek
Sinds enkele decennia is er naast het rassenonderzoek van PPO ook een tweede instantie in Nederland actief, die onderzoek verricht naar de prestaties van de verschillende maisrassen. Agrotransfer werd aanvankelijk opgezet door de Christelijke Hogere Agrarische School in Dronten en later overgenomen door DLV. Op dit moment wordt het onderzoek van Agro Transfer Seed uitgevoerd door het onafhankelijk onderzoeksbureau Staphyt. Het onderzoek van AgroTransfer Seed richt zich op de korrelopbrengst per ras.

