Oogsten van mais; maishakselen
Het grootste aandeel van het maisareaal in Nederland – bijna 90% – is bestemd om te oogsten als
snijmais. Zoals in de gehele teelt van de mais, vervult het loonbedrijf hierin een cruciale rol. De
hakselkwaliteit staat in Nederland op een hoog niveau. Haksellengte en de mate van het kneuzen van
de korrel kunnen in overleg met het loonbedrijf vooraf worden besproken. Waarop dienen we te
letten bij de oogst van snijmais:
1. Bepalen van het oogsttijdstip
Voor het bepalen van het oogsttijdstip kijken we in eerste instantie naar de korrel. De korrel dient
geheel gevuld te zijn met vast zetmeel, er mag geen vloeibaar deel onder in de korrel zitten. Indien
dat laatste het geval is betekent dat verlies aan zetmeel, ofwel verlies aan energie. Naast de
beoordeling van de kolf dienen we ook goed te kijken naar de restplant. Een deegrijpe korrel in
combinatie met een half, groene restplant duidt in de meeste gevallen op een gunstig oogsttijdstip.
Als meest gunstig DS% geldt voor snijmais een percentage van 36%. Een handig hulpmiddel bij de
bepaling van het DS% van de snijmais is de Oogstwijzer Snijmais van de WUR of de Optimaizer®
Oogsttijdstip van Pioneer. Oogsten we droger dan verdient het inkuilen extra aandacht ter
voorkoming van broei. Oogsten we te nat dan bestaat de kans op perssap verliezen.
2. Bepalen haksellengte
Lang gold het advies voor de haksellengte tussen de 4 en 8 mm. Omwille van de structuur is deze
echter verhoogd naar 8 tot 13 mm. De techniek van korrelkneuzen is de laatste jaren verbeterd,
waardoor het ook mogelijk werd om langer te hakselen. Claas introduceerde enkele jaren geleden
het Shredladge systeem waarbij een langere haksellengte van ca. 20 mm wordt gecombineerd met in
het in kleine stukjes verdelen van de korrel.
3. Stoppellengte bepalen
Natuurlijk willen we zoveel mogelijk tonnen van het veld halen. De vraag is echter of we met een
stoppellengte van enkele centimeters verstandig te werk gaan. Vooral bij veel regen vlak voor de
oogst zitten er veel gronddeeltjes onder aan de stengel geplakt. Met deze gronddeeltjes komen
boterzuursporen mee de kuil in, waardoor de kuilkwaliteit vermindert.
4. Toevoegen van een broeiremmer
De meeste loonbedrijven beschikken tegenwoordig over apparatuur op de hakselaar om een
broeiremmer toe te dienen. Goede doseerapparatuur is namelijk zeer belangrijk voor het welslagen
van de broeiremmer. Praktijkonderzoek uitgevoerd door diverse instanties heeft uitgewezen dat
broei maar liefst in 50% van de maiskuilen voorkomt. Heeft u vaker te maken met opwarming van de
kuil dan is het toedienen van een broeiremmer zeker geen luxe.

Het toevoegen van een broeiremmer kost geld. Het niet toevoegen van een broeiremmer kost in veel gevallen echter meer. Het hoofdstuk https://www.maisexpert.nl/kuilmanagement-mais/ vertelt meer over het beperken van kuilverliezen en behoud van de kuilkwaliteit.


