Zetmeel uit mais een belangrijke energiebron
Mais een belangrijke pijler in het rantsoen
Mais vervult een belangrijke plek in het ruwvoerrantsoen. Het zetmeelaandeel in mais verhoogt de benutting van eiwit in het rantsoen en daarmee de voerefficiëntie. Het is jammer dat het aandeel van mais in het ruwvoer de laatste jaren onder druk is komen te staan. Zetmeel uit mais levert pensenergie en darmenergie. Bij een ruwvoerrantsoen met weinig of geen mais moeten we deze energie aanvoeren uit krachtvoer of enkelvoudige grondstoffen en dat is in strijd met de kringloopgedachte.
Bestendig- en onbestendig zetmeel
Het onbestendige zetmeel komt reeds op pensniveau beschikbaar en levert daar energie in de vorm van vluchtige vetzuren (o.a. propionzuur). Het bestendige zetmeel passeert de pens ongeschonden en wordt pas in de dunne darm afgebroken en levert daar darmenergie (glucose). Een optimale verhouding tussen bestendig- en onbestendig zetmeel hangt af van het rantsoen. Een grasrijk rantsoen verdraagt zowel op pens- als darmniveau voldoende zetmeel. Wordt het maisaandeel te groot dan kan met name op darmniveau een teveel aan zetmeel ontstaan waardoor verliezen en/of vervetting optreden. Bij een teveel aan zetmeel op pensniveau bestaat het risico op pensverzuring.
Kunnen we het zetmeelgehalte van de mais beïnvloeden bij de teelt?
Eerste stap naar een maissilage met een hoog zetmeel aandeel is de raskeuze. Daarbij is het ook zinvol om de zetmeelopbrengst te berekenen, dit kan door de index van opbrengst en zetmeelgehalte met elkaar te vermenigvuldigen. Bij de teelt van de snijmais dienen we tevens met de onderstaande factoren rekening te houden om een zo veel mogelijk zetmeel van ons land te halen:
1) Bijtijds zaaien
Door op tijd te zaaien geven we de plant de gelegenheid om vroeg met de aanleg van het generatieve plantendelen (kolf en pluim) te beginnen. Bij late zaai krijgen we juist een sterkere vegetatieve groei; een grotere productie van stengel en blad. Praktijkproeven wezen uit dat bij tijdige zaai, voor 1 mei, het zetmeelgehalte en -opbrengst aanmerkelijk hoger lagen dan bij zaai na 10 mei.
2) Zaaidichtheid
Maar al te gemakkelijk wordt uitgegaan van 100.000 zaden per hectare. Sommige rassen kunnen uit met een lagere zaaidichtheid zonder dat dit ten koste gaat van de opbrengst. Bij deze lagere zaaidichtheid blijkt het zetmeelaandeel echter significant hoger.
3) Bemesting
In het verleden werd vaak nog een extra stikstofgift toegepast. Dit gaf de mais een mooie donkergroene kleur en extra vitaliteit. Met deze extra gift werd echter ook in veel gevallen de bloeidatum uitgesteld, wat ten koste gaat van de korrel-/zetmeelopbrengst. Belangrijk bij dit aspect is eveneens het op tijd onderwerken van de groenbemester, zodat deze snel verteert en stikstof niet te laat beschikbaar komt.
4) Onkruidbestrijding
Een schoon perceel vrij van onkruid is wat we graag zien. Niet alleen voor het oog maar ook voor het eindresultaat. Immers onkruid eet mee van de aanwezige voedingsstoffen in de bodem en maakt ook gretig gebruik van het bodemvocht. Wel dienen we ook in ogenschouw te nemen dat zware “herbiciden cocktails” weliswaar een schoon perceel opleveren, maar ook vaak een groeiremming veroorzaken van het maisgewas en dus van de zetmeelopbrengst. Wees kritisch hierop en overleg met uw loonbedrijf de mogelijkheden.
5) Oogsttijdstip of DS% bij oogst
Het advies voor de oogst van snijmais ligt rond de 36% DS. Oogsten we te vroeg dan missen we een stuk van de zetmeelvorming bij de afrijping. Oogsten we te laat, bijvoorbeeld boven de 40% DS, dan wordt het zetmeel in de korrel hard en moeilijker verteerbaar voor de koe.
6) Stoppellengte bij de oogst Natuurlijk is het ook mogelijk om hoger te hakselen, bijvoorbeeld met een stoppellengte van 50 cm. Dit is vooral interessant voor bedrijven met voldoende gras in de kuil. We voeren dan energierijke mais en kunnen dan meer eigen eiwit uit gras voeren.

Benutting van zetmeel in de koe
Als we het maximale aan zetmeel van het veld hebben gehaald is het van belang dat we ons realiseren dat de benutting van zetmeel op dierniveau ook van verschillende factoren afhankelijk is. Belangrijk hierbij is dat we 2 soorten mais(korrels) onderscheiden, te weten dent- en flintmais. Dentmais is te herkennen aan het deukje op de kop. Flintmais heeft een glazige ronde kop. Het zetmeel van dentmais heeft een zachte structuur waardoor het op pensniveau makkelijk afbreekt. Belangrijke indicator voor de zetmeelbenutting zijn de zetmeelresten in de mest. Hieronder geven we de belangrijke factoren die de zetmeelbenutting door de koe bepalen:
- DS% van de korrel
Vooral bij flintmais loopt de benutting van zetmeel sterker terug bij een drogere korrel. Het glazige omhulsel bevat prolamine, een eiwit dat door zijn harde structuur moeilijker op pensniveau afbreekt. Bij een te groot aanbod in de dunne darm verdwijnt dit deel van de korrel in de mest.
- Deeltjesgrootte van de korrel
Het is belangrijk de korrel tijdens het oogsten goed te raken; liefst meerdere keren. Naarmate de korreldeeltjes groter zijn neemt de benutting significant af en vinden we meer deeltjes in de mest. Een optimale korrelbehandeling werd ontwikkeld door Claas enige jaren geleden met het zgn. Shredlage systeem.
- Tijdsduur van de mais in de kuil
Vooral in de eerste maanden na inkuilen zien we een onderscheid in verteerbaarheid tussen dent- en flintmais. Het onbestendige deel van het zetmeel loopt op naarmate de mais langer in de kuil zit. Met andere woorden in de maanden oktober, november en december voeren we mais met een ander karakter – bij oogst van dat betreffend jaar – dan in de maanden die hierop volgen. Bij dentmais is dat verschil echter minimaal.
Dentmais geeft dus een betere benutting van het zetmeel in de koe, zeker de eerste maanden dat we van de nieuwe mais voeren. Maiskwekers laten ons bovendien weten dat de dentrassen vaak een hoger opbrengstpotentieel hebben en hoog scoren in plantvitaliteit. Aanvankelijk bestond het assortiment aan dentrassen vooral uit de wat latere rassen. Inmiddels vinden we ook al dentrassen in de vroege- en zeer vroege groep.
PIONEER RSDI: Hoeveel % van het beschikbare zetmeel in de mais kan de koe daadwerkelijk opnemen?
bijdrage Pioneer Hi-Bred research
Zetmeelverteerbaarheid in de pens, grote verschillen tussen rassen! Hoeveel zetmeel komt er nu werkelijk beschikbaar voor de koe? Vandaag zijn er nog geen technieken om de echte zetmeelbeschikbaarheid weer te geven. De rassenlijst geeft aan hoeveel zetmeel er geproduceerd wordt. Maar de lijst zegt niets over wat de koe er werkelijk mee kan. Daarvoor gebruikt Pioneer de term RSDI (Ruminal Starch Digestible Index). Pioneer wil de werkelijke zetmeelverteerbaarheid in de pens van de koe meten op rasniveau. Hoeveel % van het beschikbare zetmeel in de mais kan de koe daadwerkelijk opnemen? Daarvoor is Pioneer een samenwerking gestart met Eurofins Agro. Daarbij zien we grote verschillen tussen de rassen. De onderstaande tabel toont de verschillen in RSDI-zetmeelverteerbaarheid tussen de rassen over verschillende locaties. De maisrassen die het hoogst scoren in zetmeelverteerbaarheid zijn de pure Dent-rassen.


